Daarom was N ook niet geheel verbaasd toen hij in Nederland kennismaakte met het officiële standpunt van de regering ten aanzien van Israël, of de manier waarop de media verslag doet van de gebeurtenissen in Gaza:
‘Begrijp me niet verkeerd, het doet wel pijn als je ziet dat een politicus de genocide een “zorgelijke situatie” noemt, en het is verschrikkelijk om naar de NOS te kijken of De Telegraaf te lezen. De media zijn enorm teleurstellend. Maar tegelijkertijd verwachtte ik het nog veel erger hier eigenlijk. Nederland valt me wat dat betreft mee: De meeste gewone mensen die ik tegenkom in het dagelijks leven weten in elk geval iets van Palestina af, en ze hebben een idee van het geweld daar. Helaas valt er nog steeds veel te leren voor velen, maar in de Nederlandse samenleving zie ik positieve veranderingen.’
Eén van die opvallende veranderingen is het toegenomen scala aan acties, protesten en demonstraties tegen de genocide in Gaza en de bezetting van Palestina het afgelopen jaar. Hoe kijken de Palestijnen woonachtig in Nederland daarnaar?
‘Ik ben fucking trots op onze studenten en ik heb echt respect voor ze gekregen. Eindelijk zijn er ook jonge witte mensen die hun stem gebruiken om het leed in Palestina aan te kaarten. Ik vind het zo tof om mensen met Palestijnse sjaals op straat tegen te komen. Het werd tijd’, aldus Cassandra (lees hier Deel 2). En ook Nouraldin ziet een positieve tendens: ‘Ik voel mij door de demonstraties in Nederland gesterkt en gesteund’.
Tegelijkertijd heeft de aandacht voor de stemverheffing van niet-Palestijnse Nederlanders voor Cassandra een dubbele smaak: ‘Het doet ook pijn, want kennelijk moeten jonge witte mensen opstaan voordat we een keer gezien worden. Dan pas telt het?’
Volgens Nouraldin is er ook sprake van een zekere verdringing van de werkelijkheid in de Nederlandse samenleving: ‘Ik heb met wrangheid gekeken naar hoe de gemeente Amsterdam dialogen organiseert die erop lijken gericht vooral de pijnpunten over het Nederlandse beleid ten aanzien van Israël te vermijden. In plaats daarvan laat ze de inwoners van Amsterdam vooral hun eigen gevoel bij het geweld met elkaar delen om polarisatie in Nederland te vermijden. Dat kun je toch niet serieus doen terwijl je ondertussen Israël ondersteunt met wapenonderdelen? Dat klopt niet.’
Bovendien leiden de protesten nog lang niet tot de gewenste resultaten, zegt Nouraldin: ‘Ja, je kunt inderdaad beweren dat het probleem te groot is om binnen een jaar, of twee, op te lossen. Maar ik zie Westerse regeringen de voortgang die wél geboekt wordt actief ondermijnen.
Waar het Internationaal Gerechtshof maatregelen voorstelt om de genocide in Gaza te voorkomen, besluiten de Verenigde Staten en Europese landen om de financiering van UNRWA af te knijpen. En dat terwijl de UNRWA ter plekke waarschijnlijk de belangrijkste organisatie is die humanitaire hulp verleent.’
Ook de reactie van de Veiligsheidsdriehoek op de Maccabi-rellen in Amsterdam voelde voor Nouraldin als een trap in het kruis: ‘Wanneer we demonstreren voor Palestijnse rechten worden we continu begeleidt door de politie en die is dan altijd bijzonder streng. Zodra iemand maar één rookfakkel aansteekt wordt er door de politie direct ingegrepen.
Tegelijkertijd zagen we dat de Maccabi-hooligans onder politiebegeleiding inwoners van Amsterdam mochten intimideren, metalen pijpen naar politiewagens mochten gooien, auto’s mochten vernielen, en racistische leuzen mochten zingen.’
Nouraldin stoorde zich dan ook aan de officiële reacties van de Nederlandse overheden op de rellen: ‘Na alles wat de Maccabi-hooligans hadden gedaan meenden ze dat er sprake was van een “pogrom”! Ik keur het geweld naar de Maccabi-fans absoluut niet goed, maar ik zou het nooit ofte nimmer als een pogrom willen beschrijven.
Ik zou het me goed kunnen voorstellen als dat juist óók door Joodse mensen als aanstootgevend zou worden ervaren. Het vergelijken van de behandeling van Maccabi-hooligans, die haatdragende spreekkoren zingen en geweld aanrichten, met de vervolging van onschuldige Joodse mensen in het verleden, is wat mij betreft echt schandelijk.’
***
Wie bepaalt er nu dat, ondanks alles wat de Palestijnen die wij spraken ons verteld hebben, zij tóch de relschoppers zijn in plaats van slachtoffers van racisme en geweld? Dat ze terroristen zijn en geen vrijheidsstrijders? Dat ze geen geschiedenis hebben en geen ‘volk’ zijn?
De door Israël gewonnen strijd om de beeldvorming, of de ‘discursieve oorlog’, zoals Edward Said dat in Oriëntalisme (1979) noemde, zorgt ervoor dat de Palestijnen geen recht krijgen op hun land, geschiedenis, cultuur en identiteit – kortom: hun Palestijns bestaan wordt niet erkend en onmogelijk gemaakt.
Het maakt ook het vinden van iets van menselijke waardigheid in deze werkelijkheid van ballingschap, miskenning en vervreemding voor Nederlandse Palestijnen een hachelijke zaak:
‘Er is geen ruimte voor mijn waardigheid. Dit kan je toch geen waardigheid noemen? Een deel van mij mag er niet zijn, een deel van Cassandra mag niet bestaan. Terwijl Palestijns zijn ook iets heel moois kan zijn; ik denk aan het eten, de klederdracht, de muziek’, zegt Cassandra vastberaden. In haar ogen glinstert op dat moment iets wat op een sprankje hoop lijkt (lees hier Deel 2).
Eenzelfde blik zien we bij het afscheid in de ogen van Nouraldin, die onvermoeibaar lijkt: ‘We moeten in Nederland doorgaan op de ingeslagen weg, daar ben ik van overtuigd.’
En ook in Kholouds hartverscheurende gelaat schuilt veerkracht: ‘Ik weet dat ik een belangrijk verhaal te vertellen heb’, zegt ze terwijl ze haar keffiyeh (Palestijnse sjaal) omslaat (lees hier Deel 1).
Wellicht is dat nog het meest kenmerkend voor de Palestijnen die wij spraken, die vastberadenheid hoopvol te zijn. Mahmoud Darwish dichtte daarover in diens werk Staat van beleg (2002):